Carel Oberstadt: De Scheveningers (1940)
De ooit bekende pianist en componist Carel Oberstadt werd in 1871 te Tilburg geboren. Zijn talent werd bij toeval herkend door Clara Schumann die hem naar Frankfurt liet komen, met het doel hem als pianist op te leiden. Hij studeerde daar compositie bij Iwan Knorr en Bernhard Scholz en later in Berlijn bij Woldemar Bargiel. Al op zijn 23e werd hij leraar aan de Koninklijke Muziekschool in Den Haag waaraan hij gedurende zijn hele carrière verbonden bleef. Hij had succes als concertpianist. Als componist schiep hij naast cello sonates, piano suites, strijkkwartetten, liederen, pianostukken en orkest- en koorwerken in 1940 nog de opera De Scheveningers. Dat werk stamde uit zijn laatste levensjaar, tevens het begin van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, waardoor een geplande opvoering aan De Nederlandsche Opera niet meer tot stand kwam. Met Oberstadt overleden bleven zijn opera’s na de oorlog onder het stof van de oorlog begraven en feitelijk werd sindsdien weinig meer van hem vernomen. Wel noemde Jan van Dijk het werk in een interview met mijzelf in 2011 als een bijzonder werk dat aandacht verdiende. Dat gold volgens Van Dijk ook voor de nagelaten kladpartituur van De pelgrims van Tilburg, dat op een later tijdstip nog aan de orde komt. De Scheveningers is een van die lastige werken waarbij het niveau van muziek en tekst mijlenver uiteen lopen. Hoewel van de preciese ontstaansgeschiedenis niets bekend is mogen wij aannemen dat de opera is ontsproten uit Djovita’s lied in Jan Blockx' destijds bekende opera De bruid der Zee. Dat lied (hier ten lande een bekend volksliedje) heeft als titel ‘Een meisje die uit Scheveningen kwam, sang-io!' Dat meisje uit Scheveningen is precies de verpersoonlijking van de ontrouwe flirt Geertje in De Scheveningers. Daar maakt ze het leven van Jan kapot, die haar ondanks de liefdevolle zorg van Maartje maar niet kan vergeten. Maar anders dan in Blockx' opera loopt het bij de keurige Brabander Oberstadt niet uit op moord en doodslag uit jaloezie. Niets van dat. Moegestreden besluit Jan tenslotte aan te monsteren op een schip en het ruime sop te kiezen. Met deze stichtelijke, wederom typisch Hollands-moralistische wending gaat de opera als een nachtkaars uit. Waar bij Willem Henri Lucas' Béla? de plot beter is dan de verzen is dat hier andersom: de poëzie is bijzonder aansprekend en modern in taalgebuik. Alleen al de titel van Jans prachtige wanhoopsaria ‘Ik drijf als wrak hier rond’ spreekt boekdelen. In muzikaal opzicht is De Scheveningers een gaaf werk met invloeden die elementen van de meest dramatische liederen van Grieg verbinden met verre echo’s van Weber.
< Carel Oberstadt: De pelgrims van Tilburg (1940 nagelaten) | Willem Henri Lucas (1858-1936): Béla? (1893) > |
---|