Vlaanderen boven met Jan Blockx (1851-1912)

  • BlockSL4
  • BlockSL3
  • BLockxSL5
  • BlockxSL1
  • BlockxSL6
  • BlockxSL2
  • Jan Blockx at age 16.
  • Jan Blockx at age 20.
  • Jan Blockx at age 25.
  • Blockx in his days at the Antwerp Conservatory.
  • Blockx at the piano.
  • The Jan Blockx Album in the Vlaamsche Muziek series.

‘Van Blockx kan moeilijk worden gezegd dat hij, als scheppend artiest, altijd geluk gehad heeft. Toch zal het gulle Vlaamsche hart nog langen tijd voor hem blijven kloppen, trouw, geestdriftig, overtuigd. Het is eigenlijk voor zichzelf en voor ons, voor de bewoners van Vlaanderen en Antwerpen, dat hij heeft gecomponeerd; en niet, in de eerste plaats, voor de Walen, voor de Parijzenaars, niet voor de Pruisen. Nergens heeft hij beweerd, dat zijn muziek bepaald als een exportartikel bedoeld is. Blockx is een der kloekste en knapste meesters van zijn land. Niemand heeft den geest der volksmuze beter gevat dan hij. Hij kon zelfs volksmelodieën schrijven, waarvan de toehoorders dachten: ze zijn oud; ze zijn echt! In Baldie en Tijl komen er verscheidene van dien aard voor. […] Zijn muziek is specifiek Vlaamsche kost, sappig, krachtig, overgoten met een lekker glas bier. Zij doet denken aan gebakken visch, waterzooi, ragout, soms aan rijstepap en pruimenvlaai…’ (Lambrecht Lambrechts, Muziek-Warande, December 1931, Nr. 12)

 
401COnc2Logo130aud401Concerts Nr. 2 (Audio)
Download: € 7.99
401Conc2Logo130401Concerts Nr. 2 (Video)
Download: € 7.99

 

‘Alhoewel Blockx tot de school van Benoit behoorde in dien zin, dat beiden er naar streefden in hunne werken een zuiver en door en door Vlaamsch karakter te geven, mag hij toch diens navolger niet genoemd worden. Geheel verschillend van Benoit's oratorio's draagt zijne muziek een streng persoonlijk karakter. De muziek van Jan Blockx munt uit door de kleurrijke veelstemmigheid en zijne zangspelen kunnen in veel opzichten de vergelijking met machtige oratorio's van Peter Benoit doorstaan. Sommige kunstkenners zelfs schenken de voorkeur aan Jan Blockx, zooniet om het oorspronkelijke in zijne meesterwerken dan toch om de fijne afwerking van al zijn muzikale voortbrengselen.’ (Alf Martens, Jan Block necrologie’, Ons Volk Ontwaakt, 8 juni 1912.)

‘Blockx en Benoit zijn twee inheemsche meesters, van wie zonder aarzelen gezegd mag worden: Zij zijn Vlaamsch van top tot teen! Zij zijn uit de bodem van hun Vlaanderen zelf gesproten! Zij behoren heel en gansch tot de onzen! Bij hen gevoelen wij ons volkomen thuis, bijna gelijk met vader en moeder, met broeder en zuster!...’ (Lambrecht Lambrechts, Muziek-Warande, December 1931, Nr. 12)

Wie de adembenemende verhandeling over Jan Blockx in Muziek-Warande van 1931 leest, verbaast zich vooral over de felle kritiek die de succesvolste aller Vlaamse componisten bij leven ten deel viel van critici. Over Blockx' componeren werd geschamperd door buitenlandse collega’s van wie niemand de naam meer kent; de succesvolle libretti van Nestor de Tière werden verafschuwend door de pers omschreven als teksten die de muziek automatisch naar beneden trokken. Alsof Cavalleria rusticana en Pagliacci het pleit tussen 1890 en 1892 niet allang in het voordeel van het verisme hadden beslecht. ‘Componist op klompen’ had men Blockx snerend genoemd (waarop de auteur van Muziek-Warande repliceerde dat de muziekwereld sinds Stravinsky en Schönberg nog heel wat meer te verduren had gekregen). Voor de succesvolste Vlaamse componist aller tijden gold driewerf het gezegde nemo propheta in patria.

Tekst: René Seghers

Jan Blockx (Antwerpen 25 januari, 1851 – Antwerpen 26 mei, 1912) werd geboren in de Antwerpse Gratiekapelstraat als zoon van behanger Philips Jacob Blockx en Johanna Catharina Saeyens. Jan verloor zijn vader op achtjarige leeftijd en zijn lagere schooldocent Frans Aerts voorkwam dat hij in het familiebedrijf tewerk werd gesteld. Aerts had in Jan namelijk een bijzondere muzikale gave ontdekt en gaf hem vervolgens pianoles. Daarna studeerde hij piano bij Vadder, Hoeben gaf hem viool- en Mertens altvioolles; Jozef Callaerts leerde hem het orgel bespelen; hij studeerde harmonie bij Brassine, waarna Peter Benoit hem tot meester maakte. Aanvankelijk was Jan gegrepen door de Italiaanse mode en componeerde werken onder Italiaanse pseudoniemen als het anagram met Rossiniaanse uitgang ‘Scolbini’, maar Benoit bracht hem ogenschijnlijk op het rechte – Vlaamse – pad. De beloning volgde snel, want in 1875 won Jan een wedstrijdje van de ‘Morgenstar’, waarbij zijn liederen ‘Ons Vaderland’, ‘Makkerslied’ en ‘Visscherliedeken’ werden bekroond. Deze liederen getuigen van een onvervalste Vlaamse signatuur.

Iets vergeten

Blockx gold inmiddels als Benoits beste leerling en zijn eerste studenten-operaatje dat op 19 februari 1877 in première ging aan de Koninklijke Harmonie Antwerpen, het onnozele liefdesspel in een akte Iets vergeten, is nog keurig in lijn met de stichtelijke idealen van Benoit. Maar het volksverheffende element in Benoits muzikale denken strookte niet met Blockx’ ambities. In 1877 wint hij een volgende wedstrijd met zijn ouverture ‘Hulde aan Rubens’, gecomponeerd ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van Rubens. Hij heeft dan ook veel succes met liederen als ‘In t prieeltje’, ‘De Spinster’, ‘Kom lieveken’, De lente’, de koren ‘Vredezang’ en ‘Op de stroom’, alsmede een schets voor vier cello’s, ‘Liedeken in denouden trant’. Het succes ten spijt voelde Blockx dat de invloed van zijn leermeester Benoit hem niet de ruimte bood zichzelf te worden. In 1879 vertrok hij daarom naar Leipzig om zich breder te oriënteren. Hij kreeg er enkele maanden les van Karl Reinecke en stond sindsdien ook in contact met Edvard Grieg. Naast een keur aan liederen (‘Moederlied’, ‘Het Lied van den Boer’, ‘Als de Winter voorbij is’ en ‘Kenau Hasselaar’) componeerde hij er ook het concertstuk ‘Kermisdag’, dat in de jaren daarna op de affiches van tal van concertprogramma’s prijkte. Hij sloot zijn studiejaren in 1880 af met een reis naar Italië, samen met Frans Van der Stucken, waar hij zijn talent ten volle kon ontwikkelen. Hoewel de invloed van de Italiaanse scapigliatura zich in zijn latere opera’s zou doen gelden, componeerde hij in Sorrento maar enkele liederen, ‘O, waar mijn Hart’, ‘Onder de Linde’ en ‘Avondgroet’. Bij terugkomst stortte hij zich echter direct op een ambitieus oratoriumproject, Een Droom van ’t Paradijs, dat op 14 maart 1883 in Antwerpen zijn creatie beleefde. Na afloop concludeerde Blockx dat hij in dat genre niet genoeg los kon komen van de beroemde oratoria van Benoit en hij zei dit genre daarom vaarwel. Op 27 october van dat jaar huwde Blockx Gabrielle Collignon, aan wie hij reeds in 1881 een liederalbum had opgedragen.

Milenka

BlockxMP3LogoMilenkaKermis
Jan Blockx: Milenka 'Vlaamse kermis'
De Philharmonie van Antwerpen, conductor Léonce Gras.

In 1884 deed Blockx van zich spreken met het orkeststuk ‘Vlaamse Dansen’, dat nog steeds tot zijn populairste composities behoort. In 1885 volgde een vrij abstracte Symfonie in D die weinig of niets met het Vlaams gedachtegoed gemeen had. Het ballet Milenka, dat in 1888 in de Muntschouwburg te Brussel werd opgevoerd was een triomf. Tot op de dag van vandaag is het waarschijnlijk Blockx’ meest gekende stuk, omdat er diverse opnamen van ‘Vlaamse Kermis’ en de ‘Sérénade’ uit dit ballet bestaan. Ook de cantate Klokke Roelandt voor gemengd koor, kinderstemmen en orkest vond in dat jaar veel bijval.

Van Maître Martin naar De Herbergprinses

In 1892 volgde de opera Maître Martin, op een Frans libretto van de Antwerpse schrijver Eugène Landoy. Het werk dat afkomstig was uit Hoffmanns vertellingen had als zwaktepunt dat het te sterk herinnerde aan Wagners Meistersinger, waarin een oudere heer een meisje belooft aan de winnaar van een wedstrijd onder vaklieden. In Maître Martin waren dat geen meester-zangers maar kuipers, en de vrijer moest een winnend vat produceren. De kritiek wees desondanks enkele hoogtepunten aan in de muziek, met name in de sterke vierde akte. Met het pantomime 'Saint-Nicholas' bewees Blockx in 1894 dat hij als een componist naïeve volkselementen moeiteloos met grandeur en orkestrale franje kon combineren. Zijn vermogen deze tegengestelde stijlelementen te verenigen kwam hem uitstekend van pas in de veristische opera De herbergprinses uit 1896, op tekst van Nestor de Tière. Het werk sloeg direct aan en verspreidde zich naar de rest van België, evenals naar Frankrijk en Nederland. Het is ook in Duitsland en Zuid-Afrika uitgevoerd. In 1909 bereikte het werk New York waar het als curiositeit opzien baarde aan The Manhattan Opera. Tot in de jaren zestig hield het werk in Vlaanderen repertoire en tot in de jaren zeventig vonden ook in de provincie nog opvoeringen plaats.

BlockxMP3LogoHerberg
Jan Blockx: De herbergprinses 'Slot Act II (the famous scene at the Flemish fair)'
1960 SFO NIR Mina Bolotine, Raymonde Severius, Louis Devos, Tony Vanderheyden, Jacques de Boeck

Tijl Uilenspiegel

Het enorme succes van De herbergprinses leidde er toe dat Blockx een Parijse uitgever vond die het werk in Franse vertaling op de markt bracht. Daar was in Vlaanderen veel over te doen, zeker toen de uitgever bewerkstelligde dat de creatie van Tijl Uilenspiegel in 1900 twee dagen voor de Vlaamse creatie in Brussel plaatsvond, in het oorspronkelijke Frans van de librettisten Cain en Solvay – een ander pijnpunt. Deze vermeende ‘knieval’ voor de Fransen leverde de pragmatische Blockx een polemiek op die tot na zijn dood zou aanhouden. Zijn criticasters, veelal volgelingen van zijn leermeester en voorganger Peter Benoit, konden het bovendien niet verkroppen dat Blockx door het mengen van de Italiaanse school met een Vlaamse kruidenmix de verfijnde purist Benoit de loef afstak. Te midden van alle commotie flopte Uilenspiegel, terwijl het toch een verhaal is waarin Blockx zich moet hebben thuis gevoeld. Hij wist dan ook niet hoe de nederlaag te duiden en vroeg zich af of Uilenspiegel later als zijn beste of slechtste werk zou worden gezien. Blockx’ carrière nam dat jaar overigens nog een andere wending, toen hij de overleden Benoit opvolgde als directeur van het Koninklijk Conservatorium, een bezigheid die wellicht verklaart waarom hij zich nadien minder frequent als operacomponist deed gelden.

De bruid der zee

De daaropvolgende triomf van De bruid der zee was in 1901 een opsteker voor Blockx, die nu zelfs in het piano-uitreksel zowel de Vlaamse als de Franse premièrecast liet afdrukken. In De bruid der zee ging hij nog veel verder in de verwerking van de volksmuziek, zodat zij tussen het evenzeer vertegenwoordigde orkestraal geweld, bij vlagen een heuse volksopera lijkt. In zijn uitbundige kleurschakeringen en sfeerteking staat hij in deze partituur dicht bij de scapigliatura van een Alfredo Catalani in Loreley en La Wally, terwijl de opkomst van Djovita vaag aan die van Carmen doet denken. Toch is het altijd onmiskenbaar Blockx, Vlaams en authentiek. Tussen 1901 en 1907 volgen dan slechts een beperkt aantal kleinere werken waarvan Rafaël Verhulsts ‘Scheldezang’ en de curieuze opera in een bedrijf De kapel het meest opvallen.

BlockMP3LogoDasnoyBruid


Jan Blockx: De bruid der zee 'Ik ben de bruid der eeuwige zee"
Betty Dasnoy (Kerlien), 1924, HMV.

Downloads van fragmenten uit Herbergprinses en Bruid der Zee

Voor ons unieke downloadprogramma met Vlaamse Opera Aria's & Duetten Concert gebruikten wij de Antwerpse opname van 27 januari 2016 uit museum Vleeshuis, door onszelf gemaakt in coproductie met de solisten. Daarin zitten Jan Rabo's aria 'Ik keek te diep in 't glas' uit De herbergprinses en het centrale duet uit de tweede akte van De bruid der zee tussen Free en Kerdien, 'Ach liefste comt', vertolkt door Joris Grouwels en Pauline Lebbe. Dit duet behoort zonder meer tot de allerfraaiste stukken uit de Nederlandstalige operaliteratuur. De video van dit concert omvat verder aria's en duetten uit opera's van Armand Limnander Van Nieuwenhove, François-Auguste Gevaert, Emiel Wambach en August De Boeck. Korte fragmenten hieruit zijn te zien in bovenstaande video trailer. Het complete concert is downloadbaar van onze Vlaamse Opera Arias & Duetten Concertpagina.

Baldie

BlockDeTiereHet succes van De bruid der zee moet Blockx gesterkt hebben in zijn streven de geplande trilogie te voltooien die De herbergprinses (de stad) en De bruid der zee (de zee) moesten vormen met Baldie (het platteland). Het derde deel ging echter pas in 1908 in première, toen de Italiaanse mode al definitief was opgeschoven in de richting van Puccini’s marsepeinverisme, terwijl de Duitse school drie jaar eerder op zijn kop was gezet door het grandioze decadentisme van Richard Strauss’ Salomé. De herbergprinses en De bruid der zee handhaafden zich als gevestigde publiekslievelingen op het Vlaamse speelplan, maar Baldie had geen succes meer. De kritiek fileerde het ‘platvloerse’ libretto van De Tière (foto rechts) en ook de muziek moest het ontgelden. Toch geloofden componist en librettist zozeer in Baldie dat ze besloten het om te werken. De scherpe kantjes werden uit de tekst geslepen, het stuk kreeg een happy end en Blockx herschreef vrijwel de gehele partituur. Op 6 januari 1912 ging de gereviseerde versie onder de titel Liefdelied in première. De kritiek was sterk verdeeld. Sommige recensenten vonden het een verbetering, anderen een verzwakking; het publiek toonde weinig belangstelling. De wereld had inmiddels natuurlijk ook D’Alberts Tiefland al, een werk dat in muzikaal opzicht opmerkelijk dicht bij De herbergprinses staat en dat, afgezien van de setting, als het ideale derde deel in de Blockx-trilogie klinkt.

Blockx overleed op 15 mei 1912. Hij bevond zich toen middenin de revisie van Tijl Uilenspiegel, een opgave die vervolgens door Paul Gilson werd voltooid. Toen in 1920 de postume omwerking van Tijl Uilenspiegel werd gepresenteerd, trok het werk volgens zijn eerste biograaf, Lucien Solvay, volle zalen. Toch werd het na vijf speeldagen abrupt van het speelplan gehaald om Verdi’s Falstaff op te voeren, naar verluid om een beroemde internationale solist te faciliteren.

Postscript

  • BlockxSL2Piano
  • BlockxSL2masker
  • BlockxSL2Handschrift
  • Blockx at the piano.
  • Death mask of Jan Blockx, preserved by sculptor Pièrre.
  • Blockx writing.
Latere dirigenten hebben zich uit curiositeit incidenteel nog eens om Baldie bekommerd, maar het publiek bleef vooral vragen om meer Herbergprinses en De bruid der zee. Daaraan kwam in 1982 een abrupt einde met de opheffing van de toenmalige Koninklijke Vlaamse Opera Antwerpen, waarmee ook voor de hit-opera’s van Blockx, Paul Gilson (Prinses Zonneschijn), Emiel Wambach (Quinten Massijs) & August De Boeck (Winternachtsdroom. La route d’emeraude) het doek viel.

Al ruim 35 jaar zijn er geen opvoeringen van deze opera’s meer geweest, behalve een incidenteel ariaatje of een duet in studentenconcerten met pianobegeleiding. Die veronachtzaming is opmerkelijk, omdat Blockx, nu de polemiek is verstomd en zijn muziek vergeten, geldt als een van Vlaanderens oorspronkelijkste en meest succesvolle componisten. Waarom worden zijn beroemdste creaties dan nooit meer uitgevoerd? Desgevraagd noemde Luc Joosten van de Vlaamse Opera Gent werken als De herbergprinses vandaag de dag ‘praktisch onuitvoerbaar’. Ze zouden de middelen en kennis van het Gentse operahuis voor ‘bijna onoplosbare uitdagingen’ stellen, nog los van het gegeven dat chef Dmitri Jurowski, een bevlogen Rus met internationale ambities, er nog nooit van heeft gehoord… We willen hier niet beginnen over quota aan Vlaamse zangers en werken die de subsidiërende Vlaamse overheid zou moeten opleggen aan Vlaamse muziekinstellingen, maar Blockx’ belangrijke creaties binnen het Nederlandse taalgebied zouden toch ééns in de tien jaar ergens aan bod moeten komen. Op een recente studiedag van de SVM in het Gentse operahuis en daarna op een volgend concert in Museum Vleeshuis te Antwerpen (27 januari 2016), brachten laureaten sopraan Pauline Lebbe en bariton Joris Grouwels het duet uit de tweede akte van De bruid der zee, tussen Free Kerdee en Kerlien, ‘Ach liefste comt…’ Grouwels zong ook nog de monoloog van Jan Rabo uit De herbergprinses, ‘Ik keek te diep in ‘t glas’. Behoudens een bescheiden vijftal 78-toerenplaten uit deze twee opera’s zijn van Blockx verder alleen kleine instrumentale composities voorhanden op een handjevol oude platen en cd’s (‘Vlaamse kermis’ uit Milenka op een Decca 10”, ‘Vijf Vlaamse Dansen’ op Naxos, een pianokwintet op Phaedra, een kinderliedje op Klara4Kids en de ‘Sérénade’ uit Milenka op een cd met componisten van het Antwerps Conservatorium). Een magere oogst voor de man aan wie De Vlaamse Opera haar bestaan in de eerste decennia van de twintigste eeuw te danken had. De herbergprinses en De bruid der zee, maar ook de omwerking van Tijl Uilenspiegel zijn authentieke Vlaamse meesterwerken. Zij kunnen zich meten met de beste internationale werken uit diezelfde periode, iets dat van maar heel weinig Vlaamse en Nederlandse opera’s zo stellig gezegd kan worden.