Jan van Dijk (1918-2016)

DE GROOTSTE OPERACOMPONIST DIE NEDERLAND NOOIT ZAL KENNEN

Na zijn verscheiden in November 2016 liet Jan van Dijk een omvangrijk muzikaal oeuvre na van in totaal 1263 opusnummers waaronder een handvol gecompleteerde en evenzovele onafgemaakte opera’s. Tijdens ons gesprek van 21 maart 2013 vertelde Van Dijk met veel passie over zijn voltooide opera’s, maar met nog meer passie over de onvoltooid gebleven werken waarmee hij Wagner naar de kroon had willen steken. Sommige projecten slaagden of kwamen tenminste af, zoals De Vliegende Hollander (1953), Dat was Waarheid (1967), de toneelmuziek bij Brechts Die Gesichte der Simone Machard (1968) en Protesilaos en Laodmia (1968, onopgevoerd gebleven). Het beoogde hoogtepunt, zijn opera A modest proposal sneuvelde echter met de dood van librettist André Vandernoot die Wieland Wagner al had gepolst voor pan-Europese reeks premieres! Dan waren er onafgemaakte opera’s met Godfriend Bomans (Prikkebeen) en Theun de Vries (De Kapiteinsdochter). Ook The Casc naar Edgar Allan Poe bleef onaf. Al pratende ontpopte Van Dijk zich als de grootste operacomponist die Nederland nooit zal kennen tenzij… de muziek die hij voor de onaf gebleven stukken componeerde nog boven tafel komt (dat hopen wij vurig!). Hier volgt een korte introductie op Van Dijks componeren en een transcriptie van het al genoemde film-interview dat 401NederlandseOperas met de toen 95-jarige componist had. Het interview was bedoeld voor het 401nederlandseOperas boek maar Van Dijks overlijden deed ons in overleg met de familie besluiten hem alvast online het respect te geven dat hij als componist nooit echt kreeg maar wel verdiende.

Tekst: René Seghers
Foto’s en documentatie: 401NederlandseOperas/ NMI/ IJsbrand van Dijk

Jan van Dijk (4 juni 1918 in Oostzaan – 25 november 2016 Zwijndrecht) was componist, dirigent van het Gouds Symfonieorkest, pianist en theoreticus. Hij doceerde compositie, harmonie, contrapunt, analyse en muziektheorie aan de conservatoria van Rotterdam, Tilburg, Den Haag en Amsterdam. Daarnaast schreef hij in dagbladen, tijdschriften en boekpublicaties en was actief in het (kunst)onderwijs en (kunst)beleid. Voor hij zich tot muzikale duizendpoot ontwikkelde studeerde hij piano aan het conservatorium van Rotterdam bij Jaap Callenbach en compositie en directie bij Willem Pijper. De genoemde 1263 opusnummers omvatten 18 Symfonieën, 12 Strijkkwartetten, 7 Pianosonates en 75 Sonatines voor piano. Hij schreef Symfonische gedichten (o.a. ‘Wallenstein’ en ‘Bredero’). Daarnaast was hij een vermaard koorcomponist. Hij toonzette de 150 Psalmen voor diverse a capella formaties. Hij schreef ook concerten, waaronder een Concerto voor pianola en orkest. Voorts schreef hij Kamermuziek, soms in ‘vreemde’ bezettingen, orgelwerken, 31-toons-muziek en een uitgebreid beiaard-oeuvre. Menig speelbaar werkstuk voor amateur-muziek-beoefenaars vloeide uit zijn pen, tot genoegen van deze groep zangers en spelers. Van Dijk ontving tweemaal de Visser Neerlandia-prijs, de Willem Pijper-prijs, de Cultuurprijs van de provincie Noord-Brabant en de Hertog Jan-onderscheiding van de provincie Noord-Brabant. Hij was ereburger van de gemeenten Gouda en Tilburg en ere-Meester der Vrijmetselaarsloge te Gouda. Van Dijk was getrouwd en had een zoon, 1 kleinzoon en 1 achterkleindochter. Hieronder volgt een transcriptie van het gefilmde interview dat René Seghers voor 401NederlandseOperas op 21 maart 2013 met de toen 95-jarige componist had. Jan van Dijk stelde daarin vooruit voor het componeren te zijn geboren. Al vanaf zijn tiende componeerde hij maar op zijn zestiende verscheurde hij al zijn jeugdwerk en begon opnieuw met het componeren van marsen en dansmuziek. Van Dijk: ‘Ik ging muziek studeren, piano, viool, directie en vooral theorie en ik werd al gauw conservatoriumleraar bij Willem Pijper in Rotterdam. Later ook in Den Haag en Amsterdam en ik werd voorzitter van de staatsexamens voor muziek. Ik dirigeerde, kortom ik deed alles wat er op muziekgebied te doen was en waarmee brood op de plank kwam. Wat je als scheppend musicus doet raakt dan wat op de achtergrond. Eerst door je drukke werkzaamheden en daarna doordat je steeds meer gaat nadenken en steeds minder doet.’

Het evangelie van de schoonheid

Als componist ben je een soort evangelist. Als je jong bent moet je veel bukken op het podium, applaus smaakt dan naar meer maar als je wat ouder wordt kom je tot inkeer. Als je véél ouder wordt zoals ik, ga je meer vanbinnen leven. Dan voel je binding met mensen die dat ook zo is vergaan, niet alleen in de bijbel maar in Nederland bijvoorbeeld ook een Frederik van Eeden. Een buitengewoon persoon. In het bijzonder zijn gedicht ‘Het lied van schijn en leven’ en ‘De Nachtbruid’ fascineerden mij. Rond 1907, 1908 was hij volledig op de hoogte van Freuds bevindingen. Freuds ‘Traumdeutung’ heeft hij in ‘De Nachtbruid’ verwerkt. Dat heeft invloed, dat verwerk je ook in jezelf. Ooit bracht ik allerhande praktische dingen naar een publiek toe, maar daar was ik op een gegeven moment klaar mee. Het publiek nam met het ouder worden ook af. Het sloot logischerwijze niet meer aan bij de tijdtong waarop ik nog leefde, de uitloper van de cultuur waarin ik geboren ben. Ik zag natuurlijk wel dat er een andere cultuur opkwam maar ik had daar geen binding mee. Toch bleef ik componeren, want ik voelde mij toch die evangelist die moest beschrijven wat er om mij heen gebeurde. Ik bleef ook publiceren. Want ik was geen asociaal. Als ik een stukje schoonheid had gevangen genoot ik daarvan en gaf ik het door. Ik gunde het namelijk aan iedereen die net zover was als ik. Wat ik scheef van strijkkwartet tot symfonie, pianostuk of concerto is muziek waar geen naam voor is. Ik ben leerling van Willem Pijper geweest en later van Ernst Krenek; de Schönbergschool en dus was ik een vanzelfsprekende dodecafonist. Maar het technische middel is secundair. Het gaat om de schoonheid. Krenek schreef over twaalftoonsmuziek dat je er van alles mee kunt doen, de borden staan er vol mee, maar als je het in C grote terts geen goede muziek kunt schrijven dan kun je het met twaalf tonen ook niet. Schoonheid is een evenwicht tussen materiaal en vorm.

Vanzelfsprekende componisten en knutselaars

Van Dijks vader was een predikant uit Groningen die goed orgel speelde en uitstekend kon zingen, zijn moeder kwam uit Leuven en was zangeres en pianiste. Van Dijk: ‘Dus ik ben een mengsel tussen Noord Nederland en België, geboren met een soort natuurlijk vermogen om dingen die ik hoorde op te schrijven. Dat analyseerde ik dan. Als conservatoriumleraar analyse paste ik dat toe op mijzelf maar ook op Brahms en Mozart en dat vergeleek ik dan. Dan kom je tot allerlei interessante conclusies. Er zijn componisten die vanzelfsprekend componeren en er zijn knutselaars. Dan lukt er weleens wat maar het heeft geen muzische uitstraling want het heeft ook geen muzische inval gehad. Als je de Westerse muziek van de laatste duizend jaar bekijkt is het helder: Bij Josquin vindt de tweestemmigheid al een hoogtepunt. Kom bij Bach en lees de tweestemmige inventies en de duetten en zijn aria’s: allemaal een melodie en een bas, leuk versierd zoals je ook aan een tafelkleed franje kunt hebben maar gewoon tweestemmig. Een wals van Chopin, precies hetzelfde, een melodie met een baslijn. Je kunt dat met een orkest opvullen maar je kunt het toch gewoon herleiden tot een melodie met baslijn. Ik kwam zover in mijn theorie dat de essentie van de West-Europese muziek, dus de cultuur van West-Europa die aan haar laatste akte bezig is, in essentie tweestemmig is. De melodie als symbool van het leven. Je zult minstens een tweede stem nodig hebben om te kunnen leven en als je met iemand anders kunt leven kun je het eigenlijk met iedereen. Twee is de toevoeging tot alles. Dat had ook gevolgen voor mijn componeren. In de laatste tien jaar van mijn leven schreef ik geen stukken van anderhalf uur meer maar soms van een minuut of een half uur. Als je de juiste noten hebt kun je het soms ook in een minuut volledig uitdrukken. Dat zij Willem Pijper trouwens al tegen mij: als je iets tegen een verre vriend wil zeggen in een telegram zijn zes kantjes niet te betalen. Dus moet je zien dat je het in zes woorden zegt. En als je dat kunt, waarom zou je dan zes kantjes schrijven? Dat zei Goethe al over Schiller en je ziet het bij Debussy: wat je weg kunt laten moet je niet schrijven. Webern is daarvan het toppunt. Als je de Orchesterstücke Opus 6 en Opus 10 neemt, een orkeststuk van zeven maten, dan is alles daarin gezegd.'

De grootste operacomponist die Nederland nooit heeft gekend

Gedurende de jaren zestig koesterde Van Dijk een heuse opera-droom op verschillende niveaus. Soms, zoals in De Vliegende Hollander uit1953, een operaparodie op Wagner voor studenten van het conservatorium in Rotterdam, was het ambitieniveau bescheiden. Van Dijk: ‘Het was ironisch bedoeld, niet betekenisvol. Een beetje naar Stravinsky’s L’Histoire du Soldat met als criterium dat het niet te moeilijk mocht zijn, anders zouden de studenten het niet kunnen zingen. Ik heb de muziek later gebruikt voor de orkestsuite ‘Ordre pour l’Orchestre’ voor dirigent Eduard Flipse. Dan is er nog Dit was waarheid, een gedachtenspel op tekst van Tom Jaspers uit 1967. Dat voor een gedachtenspel zoals peter Schat die maakte met tekst, muziek, licht, beelden en muziek, maar we werkten met eenvoudige middelen in een donkere zaal. Het duurde niet langer dan een half uur. Het is niet opgenomen maar wel uitgevoerd. We hebben het zelfs in Antwerpen uitgevoerd. Dan is er nog de toneelmuziek bij Brechts Die Gesichte der Simone Machard uit 1968. Dat is onder meer in Den Bosch en Eindhoven opgevoerd.'

Van Dijks waarschijnlijk meest kenmerkende opera, de eenakter Protiselaos en Lauadamia uit 1968 bleef onuitgevoerd, omdat Van Dijk in die tijd alweer 100 andere stukken had gemaakt. Toch is ook dat niet het grote werk dat Van Dijk destijds voor ogen stond. Jarenlang werkte hij met Theun de Vries aan De Kapiteinsdochter naar Pushkin, waarvoor het libretto gereed was. Van Dijk: ‘De Kapiteinsdochter had mijn Meistersinger moeten worden maar dat ging dus niet door. Ik ben in de tweede akte blijven steken. Ik had daarna geen zin meer om dat in die situatie af te maken. Met Godfried Bomans werkte ik een tijdlang aan Prikkebeen. Leuke ontmoetingen met Bomans enzo, maar ook dat is nooit afgekomen. Toch draagt dat allemaal bij aan je groeiproces. En de muziek is uiteindelijk ondergebracht in andere stukken. Dat geldt ook voor de muziek van The Casc naar Edgar Allan Poe. Daar heb ik met dirigent Eduard Flipse aan gewerkt en de muziek is uiteindelijk terecht gekomen in mijn Tweede Symfonie.'

Een kannibalenopera voor Wieland Wagner

Van Dijks grootste plan betrof een avondvullende opera die hij samen met dirigent André Vandernoot, dirigent van het Brabants orkest in die tijd, zou maken naar Jonathan Swifts A modest proposal. Van Dijk: ‘Het was een onderwerp dat nooit behandeld was, namelijk de menseneterij in Ierland in de zestiende en zeventiende eeuw. Swift schreef ook Gulliver’s Travels maar ook dit cynische korte essay over menseneterij als oplossing voor de armoede in dat land en over het ongelofelijk hoge aantal prostituees. Ik heb er lang over nagedacht want ik heb veel opera’s gezien en er veel over gelezen. Verdi’s benadering sprak mij erg aan. Hij maakte poppenspelletjes met lucifers waarmee hij de lijn uitstippelde waarlangs zijn zangers moesten bewegen. Hij dirigeerde en regisseerde zelf. Vandaag de dag is dat helemaal losgekoppeld. Jij schrijft de muziek en je moet maar hopen dat de regisseur er iets van maakt dat in de buurt van jouw bedoeling komt. Maar ik had veel vertrouwen in Vandernoot en hij beloofde mij dit te realiseren als ik het afmaakte. Dan zouden we samen naar Bayreuth gaan om Wieland Wagner, de kleinzoon van Wagner mee te krijgen. Vandernoot kende hem en zei dat als wij een goed stuk maakten, hij dat zou doen. Maar helaas, Vandernoot ging dood voor de opera halverwege was. We hadden wel wat op de been. De kleinzoon van Wagner werkte mee. Engelstalig was dat. Het zou tegelijkertijd in Frankfurt, Brussel en London moeten gaan. Dat was mijn grote plan maar zonder Vandernoot en zijn contact met Wagner kwam dat financieel niet rond. Als je geen geld krijgt voor een opera waar je drie jaar aan moet werken dan kun je dat niet doen. Dat betreur ik wel. Daar had ik veel plezier in.’

Beste Nederlandse opera’s

Zoals hierboven duidelijk werd heeft Van Dijk zich heel analytisch in het genre opera verdiept en daaruit hele specifieke conclusies getrokken: ‘Feitelijk moet je bij een opera niet eerst aan de orkestratie en andere dingen denken. Voorop staat dat je het verhaal moet beleven en het beste zou het zijn als je aan het einde denkt: ‘Goh, er was nog muziek bij ook.’ Precies zoals bij een film eigenlijk. Ook daar moet de muziek helemaal in het verhaal passen.’ Van Dijk heeft natuurlijk niet alle Nederlandse opera’s gezien die hier gecomponeerd zijn, maar wel veel uit de periode 1930 tot het begin van de 21e eeuw. Daarin heeft hij een aantal favorieten, werken die volgens hem redelijk geslaagd zijn als ze tegen zijn eigen criteria worden gemeten. Van Dijk: ‘Van Gilse’s Thijl, Guillaume Landré’s De Snoek, Pijpers Halewijn en Hendrik Andriessens Philomela. Van Badings zou je de Orestes met elektronische muziek nog eens kunnen doen. Een opera van Richard Hol zou interessant kunnen zijn. Misschien zelfs Oberstadts De Scheveningers. Hij was een Clara Schumann leerling. Dat stuk kon weleens verrassend zijn. Pijpers Merlijn ook, al is dat geen opera die je volgend jaar in Praag en dan in New York of Rome ziet gaan. Dat niet. Mijn opzet voor A modest proposal was dat wel. Ik wilde een opera maken die gespeeld zou worden, daarom wilde ik het ook in drie steden tegelijk. Ik wilde opschudding veroorzaken door dat onderwerp op die manier aan de orde te stellen. Als je die ambitie niet hebt dan neem je het te gemakkelijk op. Je moet zoiets niet alleen maar voor de subsidie schrijven en als het dan niet lukt heb je altijd nog de subsidie gehad.

Opera vandaag

Volgens Van Dijk en 401NederlandseOperas komen in een goede opera alle muzikale vormen die in de instrumentale en vocale cultuur in de loop der eeuwen ontstaan zijn samen in een theaterstuk. Zoals bijvoorbeeld in Wagenaars De Schipbreuk, dat Van Dijk nog toevoegt aan bovenstaand rijtje: ‘Ik heb Johan Wagenaar goed gekend, hij kende mijn vader ook goed. Het was een geestige vent en De Schipbreuk vind ik een meesterwerk. Ironie ten opzichte van al zijn componerende collega’s. Ieder gemengd koor dat een beetje kan zingen met een aardige pianist, dan ben je er. De voorwaarde was aanvankelijk dat de pianopartij exclusief door zijn dochters Johanna en Nelly moesten worden gespeeld. Toen die het niet meer konden mochten anderen het pas spelen. Nu is het vrijgegeven maar hoor je het zelden meer. Er zijn te weinig [diverse] podia en teveel opera’s. Dat ligt helaas ook aan de opera’s van nu. Een opera is geen symfonie of een cantate. In opera moeten namelijk veel dingen samenkomen. Het samenspel van tekst, muziek, dirigent, zang, kleding en decor tot en met regie is een collectief proces waar je van alles mee kunt doen maar de muzikale essentie is bel canto: een melodie en een lijn. De melodie is niet afgeschaft hoor. Het is de potentie om tot een melodie te geraken die bij veel componisten ontbreekt die desondanks toch opera’s maken. Maar het kan wel, kijk maar naar Stravinsky’s The Rake’s Progress, dat heeft zelfs nog wijsjes. Ook bij Milhaud vindt je zelfs in die minutenopera’s wijsjes. Bij Krenek ook, Johnny Spielt Auf hangt van wijsjes aan elkaar. In Nederland slaagde Jan van Gilse erin een echte opera te componeren met Thijl. Let wel: ik spreek hier voor mensen uit mijn tijdtong of mensen die zich daar thuis voelen, want er is ook een publiek voor musical of spreekzingen. Ik vind dat erbarmelijk en voel me daar niet in thuis op dezelfde manier waarop ik mij in Midden-Afrika ontheemd zou voelen. Daar kan ik niet floreren. Ziet u: ik ben geboren in 1918, het jaar dat Debussy stierf. Het impressionisme was daarmee afgerond. Ik was leerling van Willem pijper, een tijd waarin niemand ooit een subsidie kreeg voor een opdracht maar waarin toch werd gecomponeerd. Tegenwoordig hoor ik componisten zeggen dat ze liever wachten op een opdracht dan op inspiratie. Die hebben geen last van hun talent. We hebben tegenwoordig veel teveel mensen. Als je gaat afschrappen van de 230 componisten in het genootschap van NL componisten blijven er een stuk of dertig over die het vak verstaan, die invallen hebben. Dat is niet alleen in de muziek zo, maar ook in het schilderen enzovoorts. De amateurs lopen in groten getale voor je voeten. Gelukkig heb ik daar zelf geen last van. U bent een halve eeuw jonger dan ik en veroordeeld tot uw tijd, maar ik kon mijn tijdtong schoon houden. Het conflict dat ik kon krijgen was beperkt en de consequentie dat ik op een gegeven moment alleen nog voor mijzelf componeerde heb ik aanvaard. Dat proces begon bij mij in de periode dat tot mij doordrong dat de bevolkingsgroei in Nederland op afschuwelijke wijze toenam. Ik was een van de mensen die aan de wieg stonden van de club van 10 miljoen. Maar zoals gezegd publiceerde ik wel omdat ik anderen mijn schoonheid niet misgunde. Men mag luisteren maar het hoeft niet per se.’