Cornelis Dopper: Frithjof (1895)
Vrijwel iedereen die Het Concertgebouw bezoekt kijkt voor aanvang van concerten vaak naar de namen in de zogenoemde Gouden Rand van de balustrades: Brahms, Wagner, Beethoven, Haydn, Mozart en dan rijst als vanzelf de vraag naar wat… Cornelis Dopper (en Julius Röntgen) in dat rijtje doet? In de jaren nadat Het Concertgebouw in 1888 werd geopend, werden dat gaandeweg de grote namen uit de Nederlandse muziekwereld. Eerder presenteerden wij Doppers De blinde van Casteel Cuillé (1894), een werk waarmee de destijd 19jarige componist opmerkelijk succes bij de Nederlandsche Opera van Cornelis van der Linden boekte. Op 401Concerts 5 kwamen de grote tenoraria 'hoort mij aan' uit Frithjof en de 'Prelude' tot William Ratcliff aan de orde. Een wereld van verschil. Na het succes van De blinde van Casteel Cuillé stapte Dopper af van de publieksvriendelijke aanpak waarin hij een soort smeltkroes van het beste uit 50 jaar opera op meeslepende eigen muziek presenteerde. Hij achtte zich zich namelijk rijp voor het grote werk en koos nu slechts één opera als uitgangspunt: Wagners Lohengrin. Uit Doppers Frithjof wordt gaandeweg duidelijk dat Lohengrin niet alleen de 'lichter Tempel' in Montsalvat bezocht, maar dat de heilige graal ook in Frithjofs droombeeld van Griechenland kon liggen! Frithjof brengt ons Dopper als Wagner-epigoon van het zuiverste water, daar valt niets op af te dingen. Hier geldt hetzelfde als voor Vorstmans Seelenkampf, namelijk dat het vandaag de dag fascinerend is die veelbesproken maar nooit gehoorde Wagner-epigonen eens te horen. Het is een term die in deze periode in de vaderlandse (en internationale) muziekwereld veelvuldig word gebezigd, maar omdat er geen noot van al deze epigonen is opgenomen weet feitelijk niemand meer hoe een Wagner-epigoon precies klinkt. Ik ben er van overtuigd dat een groots opgezet concert in Amsterdams muzikale graaltempel rondom vaderlandse Wagner-epigonen zou uitverkopen. eker met vol orkest, want net als bij Vlaamse Wagnerepigonen als Paul Gilson, Brenngier en de jonge August De Boeck schuilt hun eigenheid doorgaans in de verfijnde graad van de orkestratie, die vaak veel subtieler en moderner is dan de vocaal-Wagneriaanse sagensfeer. Op zo'n Wagner-epigonenconcert mag het betoverend mooie 'Hoor mij aan' uit Doppers Frithjof in ieder geval niet ontbreken. Door omstandigheden rondom Cornelis van der Lindens noodlijdende Nederlandsche Opera kwam Frithjof in 1894 nooit tot uitvoering. Alleen delen ervan zijn later eens concertant gegeven en dat resulteerde niet in het gedroomde vervolg.
< Cornelis Dopper: Het Eerekruis (1902) | Willem Pijper: Halewijn (1933) > |
---|